Voedselallergie

Tegenwoordig zijn er veel meer honden en katten met voedselallergie dan voor 1960.

Er is gesuggereerd dat inteelt de oorzaak is van deze toename, maar inteelt is een normale praktijk die al eeuwenlang toegepast wordt door fokkers.




De toename van het aantal allergieën in de afgelopen vijftig jaar is een gevolg van het toenemende gebruik van commercieel samengestelde voeders.

De meeste mensen met huisdieren kiezen commercieel samengesteld voer voor hun dieren. Ze hebben geen tijd om zelf eten te maken en vaak ontbreekt de interesse om het te leren.

Voor 1960 voerden de meeste mensen etensresten aan hun huisdieren.

De marketing machine van de pet food industrie claimt dat haar producten compleet zijn en alle benodigde voedingsstoffen bevatten.

De voerfabrikanten beweren dat iedereen die tafelresten aan zijn huisdier geeft, bezig is om ongebalanceerde voeding aan zijn dieren te geven en dat voedingstekorten het gevolg zijn.

De voedselallergieën waar we tegenwoordig mee te maken hebben, zijn veel ernstiger en moeilijker te bestrijden dan de tekorten die zich voordeden bij het voeren van tafelresten.

Het grootste probleem van het voeren van tafelresten is waarschijnlijk vetzucht - en dit is ook een groot probleem met de meeste commercieel samengestelde voeders.

Het hoofdmotief van elke voerproducent is het maken van een voer, dat zoveel mogelijk dieren lekker vinden en graag willen eten. Er wordt gegeten om de smaak te bevredigen, niet om de behoefte aan bepaalde voedingstoffen te dekken.

Het darmstelsel van een pasgeboren dier is steriel - er zijn geen bacteriën en andere micro organismen te vinden. Op het moment dat het jonge dier begint te drinken bij zijn moeder, komen de eerste bacteriën in de darmen.

Het worden er snel meer, maar dat is niet erg want ze zijn onschadelijk. Er vinden pas veranderingen plaats wanneer er ander voedsel gegeven wordt zoals tijdens het spenen.

Dan komen er bacteriën en voedingstoffen zoals granen binnen, die de potentie hebben om problemen te veroorzaken.

Ze kunnen gifstoffen produceren die in bepaalde omstandigheden kunnen leiden tot ernstige aandoeningen van het spijsverteringsstelsel - en in sommige gevallen tot de dood.

Bij jonge dieren, die de mogelijkheid gehad hebben om orale tolerantie te ontwikkelen, kunnen deze ziekteverwekkers die voornamelijk in de dikke darm verblijven, geen kant op.